Postactieven PXL

Kindergelach tussen de graven

In de krant (De Standaard) van vandaag, Allerzielen 2020, verscheen een column van Joren Vermeersch die duidelijk maakt waarom Allerheiligen een feestdag is.

Gisteren was het Allerheiligen, ik trok naar het graf van mijn grootouders. Mijn kinderen hebben hen maar kort gekend, zeker de jongste, en toch wilde ik hen absoluut mee. Mooie tradities kun je niet vroeg genoeg aanleren. Maar kinderen blijven kinderen. Ze zitten propvol energie, zijn moeilijk in te tomen en nog moeilijker aan te sturen. Bij het graf kon ik hen nog net even stil laten zijn, waarna ze een bloemetje neerlegden op de zerk. Daarna was er geen houden meer aan. Tussen het arduin stoven ze uit elkaar. Tikkertje spelen. ‘Zonder roepen en tieren’, zei ik nog, maar weg waren ze al.

Ik bleef nog even bij het graf. Ik dacht aan mijn grootvader. Aan de enorme liefde en toewijding waarmee hij voor zijn vrouw had gezorgd toen ze langzaam aftakelde, tot aan haar laatste ademtocht. Opmerkelijk, die devotie, want de twee konden bij leven en welzijn een legendarisch potje ruzie maken. ‘Het is stil waar het nooit waait’, zegt men over zulke huwelijken.

Mijn grootmoeder, die al dementeerde, kreeg plots een trombose. Ze raakte verlamd en verloor haar spraak. Op een dag vroeg mijn grootvader haar bezorgd of ze zo nog wel verder kon. Ze nam een balpen en schreef met trillende vingers: ‘Je t’aime très’, in de taal waarin ze als kind in Congo was opgevoed. Het zinnetje was amper leesbaar, maar voor mijn grootvader betekende het alles. Het was de brandstof die hij nodig had om voor haar te blijven zorgen, met een stralende glimlach, tot ze zachtjes insliep. ¬Blijven zorgen voor elkaar: het moet de allerbelangrijkste van vele levens¬lessen zijn die hij mij gegeven heeft.


Rouwen is een langzaam proces van vallen en opstaan, tot plotseling, op een onverwachte ochtend, toch dat moment van aanvaarding komt


Terwijl mijn kinderen achter elkaar aan renden over de kiezel¬paden van het kerkhof, reisden mijn gedachten verder terug, naar mijn eigen kinderjaren. Op een warme zomerdag nam grootvader me mee naar de duinen om braambessen te plukken. Duinen die toen nog even ongerept waren als de Afrikaanse savanne, althans in mijn herinnering. Met overvolle emmers keerden we terug. Genoeg bessen voor een gans legioen. Als kind lijken de dingen altijd groter dan ze zijn, ook de golven van de zee. Ik moet nog heel klein geweest zijn, maar toch staat het in mijn geheugen gegrift. Ik moest glimlachen. Bizar, dacht ik. Enkele jaren geleden kon ik mijn tranen niet bedwingen toen we hem hier in het graf bijzetten, maar vandaag al bezorgt de herinnering aan hem meer geluk dan verdriet.

Dat gevoel bereiken is, op de keper beschouwd, de uitdaging waar iedereen voor staat die een geliefde moet afgeven. Wanneer we iemand verliezen, worden we overmand door verdriet en ongeloof. In onze dromen draaien we steevast de klok terug, waarna we wakker worden met een gemis dat nog groter is. Rouwen is een langzaam proces van vallen en opstaan, en nog eens vallen en opstaan. Tot plotseling, op een onverwachte ochtend, toch dat moment van aanvaarding komt. Pas dan kan het gemis langzaam plaats maken voor een warme herinnering, die troost biedt. Uiteindelijk, als je maar lang genoeg wacht, zal ze je zelfs een glimlach schenken.

Een krachtige emotie is dat. Mensen kunnen erin zwelgen, zelfs in verdrinken. Sommigen gaan er zodanig in op dat ze vergeten verder te leven. ‘La mélancolie, c’est le bonheur d’être triste’, wist Victor Hugo daarover te vertellen. Al die gedachten spookten door mijn hoofd, tot ik gewekt werd door het spel van mijn zonen. Mijn jongste was vast komen te zitten in een doodlopend straatje. Hij was een vogel voor de kat voor zijn broer, die hem met brede grijns en opengesperde armen tegemoet liep. Tikkie! Luid gelach doorbrak de stilte.

Verschrikt ging ik naar hen toe. ‘Wees toch wat stiller,’ zei ik, ‘er zijn hier mensen die verdrietig zijn.’ Dat was, achteraf bekeken, een vermaning die niet echt had gehoeven. Vlakbij stond een oudere vrouw. Ze kwam rouwen bij het graf van haar echtgenoot, die nog maar onlangs overleden was. Vers verdriet. Toch moest ze lachen bij het tafereel, door haar tranen heen. ‘Het is helemaal niet erg, jongens, speel maar vrolijk verder’, fluisterde ze. De onbekommerde levensvreugde van mijn kinderen had haar troost geboden, en misschien ook kracht. Zo hoort het ook. Zo is de natuur der dingen. Het leven hoort bij de dood, zoals de dood bij het leven.

Joren Vermeersch is jurist en historicus.