Postactieven PXL

Oma, we komen je halen!

De Standaard 19 augustus 2020

Marieke Brugnera
Doctor in de Wijsbegeerte.

Kinderen breng je naar crèches, ouderen naar zorgcentra. Tegen dat instellingsdenken keert Marieke Brugnera zich, in woord en daad.

Laat alle hoop varen, gij die hier binnentreedt

Laat alle hoop varen, gij die hier binnentreedt
(Dante, La divina comedia – Inferno Canto III)

In het meest frisse deel van het huis nestel ik me achter de computer. Links van me ligt mijn zoon van anderhalf te dutten, rechts van mij doet de 86-jarige grootmoeder hetzelfde. Voor me ligt een krantenknipsel dat ik zopas op de keukentafel terugvond. Ze heeft het zelf gemarkeerd, onderlijnd en van datum voorzien. ‘Het leven eindigt al te vaak waar je niet wilt zijn lees ik. Geflankeerd door het ontsluitende jonge leven enerzijds en het zich afsluitende leven anderzijds, begin ik aan een tekst die ik al veel eerder had moeten schrijven; uit respect voor zijn toekomst, haar verleden en mijn huidige bestaan.

Een alternatief is er niet, hoorde ik in maart zeggen. Al wat we kunnen doen, is geregeld bellen. Het ging niet goed met oma. Dat was al een tijdje zo, maar het virus drukte ons op de schrijnende feiten waar we nog moeilijk zonder knagend geweten omheen konden praten. Vroeger klaagde oma over eenzaamheid in het woonzorgcentrum waar we haar naartoe hadden gebracht vanwege zijn luxueuze elan. Maar toen het virus op haar gang uitbrak, alle kamers in isoleercellen veranderden en ook zij een covid-verdachte werd, werd die eenzaamheid haar tweede huid. Onafgebroken belde ze, compleet verward, ontstellend onrustig en vaak wanhopig, op zoek naar het geringste houvast. Een alternatief was er niet, klonk het. Veiliger dan daar kon ze niet zitten.

De ambulances reden nochtans af en aan. Bij elk zwaaibezoek werd een andere kamer ontruimd. Op haar afdeling alleen zouden twaalf buren aan het virus overleden zijn. Toen ook zij aan de telefoon begon te hoesten en meldde dat het eten nergens meer naar smaakte, stopte ik met slapen.

Geen excuus

"Du kannst, denn du sollst", ‘Je kunt het, omdat je het moet’. Kants echo weerklonk uit mijn verleden aan de universiteit. Er was geen excuus waarachter ik me nog kon verschuilen. Hoe kon ik de pretentie hebben bij te dragen aan een samenleving, mijn diensten te verlenen aan een groter goed, als ik mijn bloedeigen grootmoeder aan haar jammerlijke lot zou overlaten? We zaten net tussen twee woonsten en jobs in, stonden op verhuizen en de lockdown dwong ons tot uitstel van avontuurlijke plannen.

Oma's vroegere huis stond er nog en er was plaats genoeg om er met haar te gaan wonen. Wat maakte het uit dat we hoogopgeleid waren en er misschien carrièrekansen voor ons in het verschiet lagen? Het avontuur hoefde niet beleefd in de wijde wereld. Die bestond in deze tijden toch even niet meer. We zouden het vinden daar waar we het nooit verwachtten, onder grootmoeders gewiekte vleugels, die dringend aan verzorging toe waren.

"Ik blijf hier niet", had ze uitentreuren gezegd. "Ik ga terug naar mijn huis."

Ik blijf hier niet!

In plaats van ons bekende antwoordriedeltje: ‘Nog even geduld, oma, het komt wel goed’, dat we al maanden voor haar afspeelden, dwong het catastrofale covid-gebeuren ons nu tot de langverwachte in¬williging van haar steeds herhaalde wens.

Eén telefoontje, de eenvoud ervan steekt af bij het gewicht van de genomen beslissing: ‘Oma, we komen je halen!’

De heldendaad vergde een paar minuten moed en gaf instant voldoening. Mijn broer haalde oma op, ze kwam thuis, we gingen samen feestend de nodige quarantaine in en we lapten haar op. Ongewassen kwam ze aan in de vergeelde en bevlekte kleren die ze tijdens de zes weken van haar isolement voortdurend had gedragen. In geen tijd liep ze weer pront en fier rond als de dame van weleer die ze steeds wilde zijn. De euforie hechtte ons vleugels aan waarmee we een tijdje boven concreetheid en obstakels zweefden.

Erkenning van de zorg

Toch trok de realiteit langzaam maar zeker de sporen van vermoeidheid en frustratie. Dag in dag uit, nacht in nacht uit, nemen we de zorg waar voor zowel de jongste als de oudste van onze familie. Toen ik destijds het huismoederschap koos boven het najagen van een verdere academische carrière, oogstte ik verwonderde blikken. Nu we als koppel heel ons vrije, jonge leven on hold zetten, om het ten dienste te stellen van een menswaardige oude dag, leveren we vier maanden ¬later nog steeds strijd tegen het instellingsdenken dat diep in de samenleving en in de hoofden van de meeste Belgen lijkt te zijn verankerd. Kinderen breng je naar crèches, ouderen naar zorgcentra.

Alternatieven horen er niet te zijn. De verhoopte integratie van de zorg voor eigen kinderen en ouderen in een leven dat erop bedacht moet zijn maatschappelijk relevant – dus professioneel rendabel – te zijn, blijkt een utopie. Wil je het anders, dan ben je onredelijk. Vraag je alsnog om hulp, dan vraag je te veel. Een uitkering? Onmogelijk. Een inkomen is voor mensen die ‘echt’ werken en vakanties kun je alleen ‘verdienen’. Zorgverlof kun je maar opnemen voor zover je eerder al in dienst was. De zorgtaken draag je trouwens sowieso beter over aan de mensen die voor het zorgen voor je kind en je oma opgeleid zijn.

Vier maanden later stellen we ons nog altijd de vraag of de disproportionaliteit tussen onze oeverloze inzet en het ontoereikende vangnet houdbaar blijft. Waarop mogen we nog hopen? De coronacrisis doet de ad hoc-mechaniek van het establishment rammelen en vermorzelt daarbij elk toekomstperspectief, in de eerste plaats dat van de individuele mens. De doekjes voor het bloeden zijn niet langer in voorraad. Maar de zoon is gelukkig en de grootmoeder stelt het voortreffelijk. Hopelijk beginnen ze en eindigen ze hun leven waar ze willen zijn.

Beiden zijn overigens weer wakker. De ene vraagt om een plonsbadje, de andere om haar koffie. Ik wrijf me in de ogen.

Ik vraag om erkenning, de erkenning van het zorgalternatief dat ooit overal de standaard was, maar vandaag opvallend genoeg geen bestaansrecht meer kent.