Postactieven PXL

Alice Nahons ‘Vondelingskens’ worden 100 jaar

Paul van Ostaijen noemde haar gedichten 'zo goed als perfect'

Doorbraak - 5 december 2020
Manu Van der Aa

Het zal weinigen ontgaan zijn dat De Witte van Ernest Claes 100 jaar geworden is: onlangs bracht de Wereldbibliotheek een jubileumuitgave van de roman uit. Maar het is ook 100 jaar geleden dat een andere Vlaamse klassieker verscheen, met name de dichtbundel Vondelingskens van Alice Nahon. Als we de allicht tijdelijke populariteit van Delphine Lecompte even negeren, is Nahon waarschijnlijk nog steeds Vlaanderens bekendste dichteres.

Vondelingskens van Alice Nahon

Sanatoriumpoëzie

Alice Nahon begon met het publiceren van haar poëzie toen ze tijdens de Eerste Wereldoorlog in het sanatorium van Tessenderlo verbleef, waar ze in behandeling was voor tuberculose (tbc). In het gedichtje ‘ Mijn poëzie’, waarmee ze in januari 1917 in Vlaamsch Leven debuteerde, schrijft ze dat haar poëzie rust en troost biedt aan haar ‘arme, kleine hart’ en haar ‘droefenis’ even wegneemt.

Ze wist immers dat tbc ongeneeslijk was en dat de kans groot was dat ze door de ziekte jong zou sterven. Pas jaren later zou blijken dat ze helemaal geen tbc had. Het is in deze periode (tussen 1917 en 1921) dat de meeste van haar gedichten tot stand kwamen.

Instant succes

De gedichten die Nahon opstuurde, eerst naar het weekblad Vlaamsch Leven en na de oorlog naar de krant De Schelde, vielen meteen in de smaak. Zowel Willem Gijssels als Pol de Mont, de respectievelijke hoofdredacteurs, moedigden haar aan en gaven haar goede raad. Ook de lezers reageerden enthousiast. Dat was vader Gerard Nahon, die als gerant van De Nederlandsche Boekhandel in Antwerpen goede contacten had in de literaire wereld, niet ontgaan.

Samen met De Mont selecteerde hij 34 gedichten voor de bundel die in juli 1920 in een voorzichtige oplage van 200 genummerde en gesigneerde exemplaren verscheen bij de uitgeverij van zijn werkgever. De titel, Vondelingskens, kwam van Alice zelf. Een gelukkige keuze, want als het aan Pol de Mont gelegen had, was het Gevoeld en geleefd geworden. Ze zorgde ook voor een openingsgedicht, waarin de titel wordt verklaard.

Dat gaat zo:

'k Vond z'in Vlaandren, waar geen hand
Zegent d'idealen...;
Waar men, als een vreemde, bant
D'eigen zoete tale.

'k Vond ze, waar geen zachte stem
Door m'n zuchten streelde...;
'k Vond ze ver, heel ver van hem,
Ver van alle weelde.

In 't vertellen van wat wind...,
't Ritslen van de hagen...,
In de kijkers van een kind...;
't Scheem'ren van de dagen...

'k Vond z'in 't eigen stil gedacht...,
In wat bloemen-zegen...;
'k Vond ze, spelend langs de gracht
Van verlaten wegen...

Het eindigt met een strofe waarin ze haar gedichten ‘ schaam’le dingskens’noemt,‘geen rijke kind’ren…, och, ’t Zijn maar vondelingskens’. Toch werd de bundel unaniem lovend onthaald in de Vlaamse pers en was hij binnen de paar weken uitverkocht. Zelfs haar goede vrienden Geert Pynenburg en Fernand Berckelaers (alias Michel Seuphor) hadden naast een exemplaar gegrepen. Ze moesten wachten op de tweede druk, die pas in januari 1921 verscheen. Er zouden er nog vele volgen.

Sentimentele stereotypen

De verklaring van het succes van Nahons poëzie werd door haar ietwat jaloerse Antwerpse stadsgenoot Paul van Ostaijen in 1926 al geleverd. Volgens hem behoren haar gedichten‘met het gekadanseerde op-en-neer schommelen van sentimentele stereotiepen’, weliswaar tot de kleinburgerlijke literatuur, maar zijn ze‘in dit genre zo goed als perfect en overtreffen alles wat daarin in onze literatuur werd gepresteerd’. Ook de Nederlandse dichter Martinus Nijhoff erkende in hetzelfde jaar dat Nahon ‘uiterst goed geschreven’ had voor de‘gemisaanvaarders’.

Daarmee bedoelde hij poëzielezers die vooral op zoek zijn naar troost. Maar evenmin als Van Ostaijen beschouwde hij de gedichtjes van Nahon als echte literatuur. Haar verkoopscijfers staken echter de ogen uit. Dat het gedicht met de beginregels ‘’t Is goed in’t eigen hert te kijken, nog even voor het slapen gaan’ – dat in haar tweede bundel verscheen – 100 jaar later nog tot het collectieve geheugen van vele Vlamingen zou behoren, hadden ze niet voorzien.

Een kwartmiljoen bundels

Nijhoff had voorspeld dat Nahon ‘het gelijk voor een jaar of tien aan haar kant’ zou hebben. Dat was een schromelijke misrekening, want zowel Vondelingskens als haar latere bundels – Op zachte vooizekens (1921) en Schaduw (1928) – kenden tot in de jaren 50 van de vorige eeuw herdruk op herdruk. In totaal werden er naar schatting een kwart miljoen van verkocht, een aantal dat in Vlaanderen waarschijnlijk alleen door Guido Gezelle wordt overtroffen. Naast het feit dat de gedichten een groot publiek aanspraken, speelde ook Nahons publieke imago een belangrijke rol in haar succes.

Dat imago was haar tot op zekere hoogte opgedrongen door haar vader/uitgever. Zo zorgde hij ervoor dat elke bundel vanaf de tweede druk van Vondelingskens voorzien was van een portretfoto van zijn mooie dochter. Anderzijds probeerde hij haar bundels te vrijwaren van alle openlijke verwijzingen naar lichamelijke liefde en haar als een ‘weemoedig kwijnmeisje’ te presenteren. Die combinatie oefende vooral op jonge schrijvers een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit. Ze trokken in drommen op ‘bedevaart’ naar‘Ons Lieve Vrouwke van Tessenderlo’, zoals Felix Timmermans het uitdrukte.

Alice Nahon

Turbulent liefdesleven

Uit vele van Nahons gedichten spreekt een grote en oprechte drang naar genegenheid en liefde. De bezoekjes van de jonge schrijvers leidden geregeld tot affaires, soms met verschillende van hen tegelijk. Zo had ze op gegeven moment te doen met zowel Michel Seuphor, Paul Pée als Geert Pynenburg. Voor Nahon was dat niet zo’n probleem, die hield er evenals Pynenburg nogal libertijnse opvattingen op na. Seuphor wilde de ‘superbe fille blonde’ liever voor zich alleen.

Daarvoor reed hij op een stormachtige dag met de fiets van Antwerpen naar Brussel om haar uit de klauwen van een argeloze Paul Pée te redden, die met zijn ‘Poes’ een ‘heerlijke lune de miel’ in een Brussels hotel aan het vieren was. Nahon hoefde niet gered te worden en wilde dat ook helemaal niet. Haar liefdesleven was turbulent en bracht haar meer dan eens in een lastig parket, maar dat nam ze erbij.‘Ik heb de liefde liefgehad’ , zo schreef ze later zonder veel wroeging.

Een toekomstpersoonlijkheid

Er school dus ook een soort Delphine Lecompte in Nahon. Maar door de bekrompen mores van haar tijd kon ze niet openlijk over haar liefdesleven spreken, noch erover schrijven in haar gedichten. Ze heeft het wel geprobeerd, maar haar uitgever wilde er niet aan. Dat bracht de Nederlandse schrijver Eddy du Perron, bij wie Nahon een tijdje logeerde als gezelschapsdame van zijn moeder, ertoe haar te karakteriseren als ‘een toekomstpersoonlikheid (…) met een te grote liefdadigheid tegenover het vulgus’. Met andere woorden: de echte Alice Nahon was niet zoals ze zich voordeed in haar gedichten. In brieven aan vrienden gaf ze trouwens toe dat ze de rol van kwijnmeisje bleef spelen om aan de verwachtingen van haar lezerspubliek te voldoen.

Dat alles neemt niet weg dat de poëzie van Alice Nahon ook nu nog mensen blijft aanspreken en dat men enkele van haar gedichten met een ‘eigenaardig welbehagen’ (dixit opnieuw Du Perron) blijft lezen. Zelfs een aristocratische dichter als Maurice Gilliams, die moeilijk van een vulgaire smaak kan verdacht worden, vond Nahons jeugdgedicht Aralia Japonica ‘een vlinderachtig-mooi gedichtje, dat men graag afschrijft en in een doos-met-schoone-dingen weglegt’.

Canon

Populariteit is geen criterium voor literaire kwaliteit. Dat Vondelingskens en De Witte niet in de Vlaamse literaire canon zijn opgenomen, valt op louter kwalitatieve gronden nog te verantwoorden. Maar als twee van de meest gelezen schrijvers van de twintigste eeuw horen ze mijns inziens wel thuis in een bredere cultureel-historische canon – Alice Nahon zeker ook als vrijgevochten, onconventionele vrouw die haar tijd ver vooruit was.

Bron: Doorbraak

Maskers

Lees een gedicht van Nahon: Maskers