Postactieven PXL

Een mens op haar paasbest

Een fragment uit Leven en lot van de Russische schrijver Vasili Grossman, over de verschrikkingen van de slag om Stalingrad in de Tweede Wereldoorlog. In het boek treedt te midden van de waanzin van de oorlog een heilige dwaas op, Iknonniko. Hij ontmaskert het kwaad, maar belandt niet in cynisme en onverschilligheid. In het crisisbewustzijn ontluikt het idee van een nieuwe, hoopvolle visie op de toekomst, namelijk de kleine goedheid.

In een dorp kwam een Duits strafpeloton aan.

De dag ervoor waren op de weg twee Duitse soldaten vermoord.

’s Avonds werden de vrouwen naar buiten gejaagd en kregen bevel een kuil te graven aan de rand van het bos.

Bij een bejaarde vrouw werden een paar soldaten ingekwartierd.

Haar man was door een Russische agent naar het politiebureau gebracht, waar al twintig andere boeren samengedreven waren.

Ze kon tot de ochtend niet slapen.

De Duitsers hadden in de kelder een mandje met eieren en een flesje honing gevonden, ze maakten zelf de kachel aan, bakten eieren en dronken wodka.

Daarna speelde de oudste van hen op zijn mondharmonica, terwijl de anderen de maat stampten en meezongen.
De vrouw des huizes keurden ze geen blik waardig, alsof ze geen mens was maar een kat.

Toen de ochtend aanbrak begonnen ze hun machinepistolen te controleren.

Een van hen, de oudste, gaf een onhandige ruk aan de trekker en schoot zichzelf in de buik.
Iedereen begon te schreeuwen en heen en weer te rennen.

Zo goed en zo kwaad als het ging verbonden de Duitsers de gewonde man en legden hem op bed.

Toen werden ze allemaal weggeroepen.
Ze gebaarden naar de vrouw dat ze voor de gewonde moest zorgen.

De vrouw zag hoe eenvoudig ze hem kon wurgen:
daar lag hij te huilen en met zijn lippen te smakken, af en toe prevelde hij iets en sloot dan weer zijn ogen.

Plotseling deed hij zijn ogen open en zei duidelijk verstaanbaar:

‘Water, moedertje.'

‘Ellendeling dat je bent,’ zei de vrouw, ‘ik zou je moeten wurgen?'

En ze gaf hem water.

Hij greep haar hand en beduidde haar dat hij rechtop wilde zitten, dat hij bijna stikte in het bloed.

Ze hielp hem overeind en hij klemde zijn armen om haar hals.

Op dat moment klonken de schoten door het dorp; de vrouw begon te beven.

Later vertelde ze over het voorval, maar niemand begreep het en ze kon het niet uitleggen.

Ze vonden dat ze gecollaboreerd had.

Leven en Lot

De kleine goedheid

Tussen alle verwording van menselijke verhoudingen
houdt de goedheid stand.
Ze blijft mogelijk
ook al kan ze nooit een systeem of sociaal regime worden.
Elke poging om het menselijke helemaal te organiseren
is tot mislukken gedoemd.
Het enige wat levendig overeind blijft
is de kleine goedheid van het dagelijks leven.

Ze is fragiel en voorlopig.
Ze is een goedheid zonder getuigen,
in stilte voltrokken,
bescheiden, zonder triomf.
Ze is gratuit en juist daardoor eeuwig.

Het zijn gewone mensen, ‘simpele zielen’,
die haar verdedigen en ervoor zorgen
dat ze zich telkens weer herpakt,
ook als is ze volstrekt weerloos
tegenover de machten van het kwaad.

De kleine goedheid kruipt overeind,
zoals een platgetrapt grassprietje zich weer opricht.
Ze is misschien wel ‘gek’ – een ‘dwaze goedheid’ ,
maar ze is tegelijk het meest menselijke in de mens,
Ze wint nooit, maar wordt ook nooit overwonnen!

(Emmanuel Levinas
Frans filosoof, 1906-1995)